Woxikon / Diccionario / Español Neerlandés / W / wanneer Pasen en Pinksteren op één dag vallen

ES NL Traducciones del Español al Neerlandés de wanneer Pasen en Pinksteren op één dag vallen

La búsqueda del término wanneer Pasen en Pinksteren op één dag vallen ha obtenido 3 resultados
Ir a
NL Neerlandés ES Español
wanneer Pasen en Pinksteren op één dag vallen (adv) [never, expressed by an idiom] (adv) el día que las vacas vuelen (adv) [never, expressed by an idiom] (adv)
wanneer Pasen en Pinksteren op één dag vallen (adv) [never, expressed by an idiom] (adv) cuando las ranas críen pelo (adv) [never, expressed by an idiom] (adv)
wanneer Pasen en Pinksteren op één dag vallen (adv) [never, expressed by an idiom] (adv) cuando San Juan agache el dedo (adv) [never, expressed by an idiom] (adv)

NL ES Traducciones de wanneer

wanneer cuando
wanneer (adv conj pronoun n) [as soon as] cuando (adv conj pronoun n) [as soon as]
wanneer (adv conj pronoun n) [at such time as] cuando (adv conj pronoun n) [at such time as]
wanneer (adv conj pronoun n) [at what time] cuando (adv conj pronoun n) [at what time]
wanneer (adv conj pronoun n) [direct question] cuando (adv conj pronoun n) [direct question]
wanneer (o) [voegwoord] cuando (o) [voegwoord]
wanneer (o) [vraag] cuando (o) [vraag]
wanneer (adv conj pronoun n) [what time; which time] cuando (adv conj pronoun n) [what time; which time]
wanneer (o) [voegwoord] cuándo (o) [voegwoord]
wanneer (o) [vraag] cuándo (o) [vraag]

NL ES Traducciones de pasen

Pasen (n) [Christian holiday] {m} Pascua (n) {f} [Christian holiday]
Pasen (n) [godsdienst] {m} Pascua (n) {f} [godsdienst]
Pasen (n) [godsdienst] {m} Pascua de Resurrección (n) {f} [godsdienst]
Pasen {m} pascua
Pasen (n) [Christian holiday] {m} pascua (n) [Christian holiday]

NL ES Traducciones de en

en y
en (adv) [used to ask someone to consider something or someone that they have apparently not considered] y (adv) [used to ask someone to consider something or someone that they have apparently not considered]
en (o) [voegwoord] y (o) [voegwoord]
en (o) [voegwoord] e (o) [voegwoord]
en (adv) [used to ask someone to consider something or someone that they have apparently not considered] ¿qué tal..._ (adv) [used to ask someone to consider something or someone that they have apparently not considered] (adv)
en e

NL ES Traducciones de pinksteren

Pinksteren (n) [godsdienst] {m} Pentecostés (n) {m} [godsdienst]

NL ES Traducciones de op

op (adv prep adj n v) [finished] terminado (adv prep adj n v) [finished]
op (adv prep adj n v) [finished] acabado (adv prep adj n v) {m} [finished]
op (prep) [mathematics: considering all members of an equivalence class the same] salvo (prep) [mathematics: considering all members of an equivalence class the same]
op (o) [algemeen] a (o) [algemeen]
op (o) [dimensie] a (o) [dimensie]
op (o) [nabijheid] a (o) [nabijheid]
op (o) [ter ere van] a (o) [ter ere van]
op (o) [voorzetsel] a (o) [voorzetsel]
op (o) [wakker] a (o) [wakker]
op (n v) [to spend or take a vacation] vacacionar (n v) [to spend or take a vacation] (n v)

NL ES Traducciones de één

één (n) [wiskunde] {n} unidad (n) {f} [wiskunde]
één (a) [hoofdtelwoord] {n} un (a) [hoofdtelwoord]
één {n} uno {m}

NL ES Traducciones de dag

dag {m} adiós {m}
dag (int n) [farewell] {m} adiós (int n) {m} [farewell]
dag (int n) [goodbye] {m} adiós (int n) {m} [goodbye]
dag (o) [groet] {m} adiós (o) {m} [groet]
dag (n int) [short for goodbye] {m} adiós (n int) {m} [short for goodbye]
dag (int n) [farewell] {m} nos vemos (int n) [farewell]
dag (int n) [farewell] {m} hasta luego (int n) [farewell]
dag (o) [groet] {m} hasta luego (o) [groet]
dag (o) [groet] {m} buenos días (o) [groet] (mp)
dag (int n) [farewell] {m} hasta la vista (int n) [farewell]

NL ES Traducciones de vallen

vallen (v) [aantal] {n} bajar (v) [aantal]
vallen (v) [categorie] {n} bajar (v) [categorie]
vallen (v) [intransitief] {n} bajar (v) [intransitief]
vallen (v) [prijzen] {n} bajar (v) [prijzen]
vallen (v) [tijd] {n} bajar (v) [tijd]
vallen (v) [verkoop] {n} bajar (v) [verkoop]
vallen (v) [aantal] {n} descender (v) [aantal]
vallen (v) [categorie] {n} descender (v) [categorie]
vallen (v) [intransitief] {n} descender (v) [intransitief]
vallen (v) [prijzen] {n} descender (v) [prijzen]